–
Edgar Danz
regisseur
1944 – 2023
In memoriam Edgar Danz.
“Zullen we een Danzje maken?” was bij de familie Danz een veelgemaakte grap.
Het zegt iets over de humor waarmee door hen naar het leven werd gekeken.
Ook
Edgar keek met scherts naar het aardse bestaan. Hoe serieuzer het werd,
des te opmerkelijker zijn vlezige wangen de grimas konden versterken
bij een lach als van een boer die kiespijn heeft.
Een kleine man met
een grote buik welke ondersteuning bood aan de handen die daar -niet
gevouwen- maar met de vingertoppen tegen elkaar, op rustten.
De welgedane buik, die onderhouden werd met menig kopstootje: een glaasje jonge jenever en een biertje.
Als mens zocht hij de grenzen op. Had het lef om die te overschrijden, ook wanneer hij daarmee in zeven sloten tegelijk liep.
Als
regisseur liet hij zijn spelers de kans om hún grenzen te verkennen én
te overschrijden, waardoor ze geconfronteerd werden met zichzelf.
‘Krabben aan jezelf’, noemde hij dat.
Gedurende het repetitieproces
leerde hij zijn spelers zo goed kennen dat hij er al rekening mee hield
hoe zij zich zouden kunnen ontwikkelen, gedurende de tijdspanne waarin
de uitvoeringen plaatsvonden.
De essentie van een rol kon hij vóór zich houden, zodat de speler die gedurende de speelperiode kon ontdekken.
En
oh, hoe meelevend en empathisch kon hij zijn wanneer de speler in
kwestie een dergelijke ontdekking tijdens een voorstelling had gedaan en
daardoor in totale verwarring was geraakt.
“Ach… is de rol met u aan de haal gegaan?” kon hij dan inlevend en
met bewegende wenkbrauwen, allesdoorziende ogen en sprekende diepe
voorhoofdsplooien vragen. En alsof dit nog niet genoeg was werd die
frase tegelijkertijd door theatrale stembuiging, prikkelend moquant
geplaatst, zodat het opgedane inzicht nóg meer persoonlijke waarde
kreeg. Dit zegt iets over zijn kwaliteiten als regisseur. Zijn acteurs
groeiden ook ná het repetitieproces gedurende de voorstellingen in hun
rol.
Zijn mimiek, articulatie en intonatie onderstreepten het
vakmanschap dat hij als acteur beheerste. Bij Moyses’ Bosch hebben wij
Edgar maar zelden als acteur meegemaakt. Hij was immers lang onze
huisregisseur en met trots droeg hij als erelid het cordon van onze
Kamer. Maar degenen die ooit met hem op het toneel hebben gestaan kennen
de magie van zijn spel: je kon er als het ware op leunen.
Hij was dan zó sterk, zó in zijn kracht dat je er een huis op kon bouwen.
Als
regisseur waren zijn creatieve bedenksels legio, en zoals meesterschap
over een ambacht vereist, blonken ze uit in eenvoud én effectiviteit:
het publiek sprak na afloop van de voorstelling lang na over deze
vondsten, onwetend van het feit dat ze niet in het oorspronkelijke
script stonden beschreven.
Meer dan eens maakten wij gebruik van zijn
bekwaamheid om gekende meesterwerken te redigeren naar een eigentijds
kader. De repetities kregen dan het niveau van theaterwetenschap in het
onderzoeken van de gelaagdheden die een nieuwe glans kregen omdat ze
geplot werden in onze tijd. Tijdens de voorbereidingen van ‘De Meeuw’
zei Edgar telkens: “er broeit iets in de ledigheid van het plot.
Je
kunt het voelen!” Zijn maatschappelijke betrokkenheid was onderdeel, ja,
vormde het fundament van de verschuivingen die hij zich veroorloofde
bij het tot nieuw leven brengen van beroemde toneelstukken.
In juni
van dit jaar nog, leverde een van zijn regieaanwijzingen een staande
ovatie op tijdens een reprise die werd opgevoerd op het congres van de
Rederijkerskamer ‘Trou moet Blycken’ in Haarlem. Een 25 minuten durende
monoloog kreeg een extra dimensie door de trouvaille van Edgar om delen
daarvan -als ware het een innerlijke dialoog- met de ogen gesloten te
zeggen, terwijl de andere passages met geopende ogen naar het publiek
werden uitgesproken. Terecht werd (na al die jaren) zijn naam als
regisseur in de inleiding van dit congresonderdeel vernoemd.
Tijdens rederijkerscongressen kwam zijn passie voor de middeleeuwse podiumkunst het best tot uiting.
Als
regisseur, jurylid en spreker wist hij de “stiel’, anders gezegd het
‘rederijkers-metier’, van vele kanten te belichten. Hij behoorde tot de
weinigen die hier echt verstand van hadden.
Als rechtgeaard artiest leidde hij ook het artiestenleven dat behoorde bij zijn tijdsgewricht.
De
daarbij behorende grenzeloosheid is menigeen fataal geworden. Het geluk
was met Edgar door de Liefde die hij vond bij zijn -helaas te vroeg
overleden- echtgenote Leen.
De ironie van het leven wilde dat zij -hoewel tien jaar jonger- veel eerder stierf dan hij. En hoezeer heeft hij haar gemist!
Wij kunnen hem niet beter eren dan met een van de bekendste middeleeuwse gedichten uit de Nederlandse literatuur het Egidiuslied dat nu aan Edgar wordt gericht.
Edgar Danzius waer bestu bleven
Mi lanct na di gheselle mijn
Du coors die doot du liets mi tleven
Dat was gheselscap goet ende fijn
Het sceen teen moeste ghestorven sijn
Nu bestu in den troon verheven
Claerre dan der zonnen scijn
Alle vruecht es di ghegheven
Edgar Danzius waer bestu bleven
Mi lanct na di gheselle mijn
Du coors die doot du liets mi tleven
Nu bidt vor mi ic moet noch sneven
Ende in de weerelt liden pijn
Verware mijn stede di beneven
Ic moet noch zinghen een liedekijn
Nochtan moet emmer ghestorven sijn
Edgar Danzius waer bestu bleven
Mi lanct na di gheselle mijn
Du coors die doot du liets mi tleven
‘s-Hertogenbosch, 24-11-2023,
Namens de Rederijkerskamer Moyses’ Bosch,
Jan Pieter van Lieshout (factor)