Loading

Moyses' Bosch

Historie

Rederijkerskamer Moyses Bosch, Hoofdkamer van Rhetorica voor Noord-Brabant, ‘s-Hertogenbosch is de officiële benaming. Een mondvol voor een toneelvereniging die echter een grote bekendheid geniet en een nog grotere historie.

Historie

Toneelcultuur in West Europa gaat terug tot de Romeinse tijd. De, vaak religieus-rituele, spelen ontwikkelden zich tot kerkelijke spelen waarbij men verhalen uit de bijbel in beeld bracht hetgeen voor de vele ongeletterden uit die tijd vaak beter te begrijpen was (eenzelfde functie als het beeldwerk van de Sint Jan, als een soort prentenboek, voor de middeleeuwer had).

Aanvankelijk was het een taak van de geestelijkheid maar onder invloed van o.a. de Kruistochten waarvan de deelnemers graag hun wedervaren vertelden, kwamen er ook leken bij. In Frankrijk vormden deze lekespelers en geestelijken broederschappen. Men noemde zich daar ook wel Chambre de Rhetorique afkomstig van het Franse woord rhetoriqueur, een beoefenaar van de welsprekendheid. Men legde zich niet meer alleen toe op de religieuze spelen maar steeds meer op het profane toneelspel. In 1441 komt een dergelijk gilde voor het eerst voor in Oudenaarde onder de naam Camere van Rhetorica waarna andere steden volgden. Er kon pas officieel van zo’n kamer gesproken worden wanneer zij in het bezit was van een Chaerte, het reglement dat goedgekeurd was door de landsheer of stedelijke magistraat.

Een 16e-eeuws auteur stelde dat de kamers, de melancoly en ledicheit, moeder van alle quaethede zouden kunnen verdrijven. Zij hadden een belangrijk aandeel in de levensvreugde van de burgerij door zich in te zetten bij feesten zoals de vastenavond, processies, optochten en tableaux vivants. De kunst van het woord hadden zij hoog in het vaandel. Zij voelden zich dan ook ver verheven boven de gewone straatdichters en straatgezelschappen die op jaarmarkten hun spel vertoonden. Zij hielden niet van gekunsteldheid of gezochte rijmen en maten hun onderlinge krachten tijdens de zogenaamde landjuwelen.

In de 16e en 17 eeuw had vrijwel ieder dorp en stad van betekenis een dergelijk gezelschap.
‘s-Hertogenbosch had er uitzonderlijk veel, namelijk vijf. Amsterdam had er 3, Antwerpen 3, Brugge 2, Gent 4, Haarlem 3 en Mechelen 3. Alleen Brussel, Ieper en Leuven hadden er ook vijf.

In ‘s-Hertogenbosch waren dat: de Catharinisten, Sint Barbara, Sint Agatha, De Passiebloem en Moyses Doorn.

Moyses Doorn of ook Moyses Bosch genoemd was al snel belangrijker dan de anderen gezien het feit dat ze lid was van het landjuwelenverbond, dat ze het vaakst wordt genoemd in de stadsrekeningen, de hoogste subsidie kreeg en in officiële publicaties steeds het eerst werd vermeld. En toch was zij de jongste onder haar zusters en wordt pas voor het eerst in 1529 vermeld wanneer het stadsbestuur besluit om haar jaarlijks 18 gulden toe te kennen. Een besluit overigens dat volgens mij sedertdien niet meer officieel is ingetrokken en bij mijn weten jarenlang niet is betaald, het is maar een tip.

Datum van oprichting

In 1532 wordt nog gesproken van het Nyeuwer Gulden dus het lijkt aannemelijk dat we de feitelijke oprichting in het tweede kwart van de 16e eeuw moeten situeren. In 1539 werd het reglement op rijm gesteld waarin stond dal alleen leden werden toegestaan van goede naam en faam bekend expliciet wordt vermeld: geen dronkaards, dobbelaars/bedriegers en overspelplegers (en nog steeds treft men deze niet onder hen aan!). De opperprins (zeg maar burgemeester Rombouts nu) moest eens gedurende zijn tijd fraaie klederen (kostuums t.b.v. toneelspel?), een flambouw, een prijs van fijn tin (van sestich pont wel meer, niet minder) en een Meifeest geven. En over het drinken, waarover de Rederijkers volgens een stedelijk besluit overigens geen accijns behoefden te betalen, waarschuwt de kaart:

Na-tappen off drincken sie dat niemant en doe

Mate houden, staet de Rhetorizieren toe

Net als iedere andere kamer had ook Moyses Bosch een blazoen, een wapenschild waarop Mozes geknield is voor het brandende braambos waarin God verschijnt die hem op missie naar de Farao zendt. Als devies voerde zij de zinspreuk In viericheyt groeijende. Het meest in het oog springende wapenfeit was het winnen van het Landjuweel van Antwerpen in 1561. Het grootste en indrukwekkendste rederijkersfeest dat ooit werd gehouden met een deelname van 15 kamers met zo’n 1200 deelnemers. Zeven zilveren schalen won de kamer en zij werd met grootse festiviteiten in de stad onthaald. In 1885 werd dit feit nog eens herdacht tijdens de historisch allegorische optocht die door Antoon Derkinderen was ontworpen. De personages werden toen ingevuld door bestuursleden en leden van de drie jaar eerder opgerichte Oeteldonksche Club.

De kamers, werden in de roerige tijd van de Hervorming en in het conflict met de Spaanse Koning steeds meer maatschappijkritisch getuige het Sonnius gedicht uit 1562 dat wellicht afkomstig is van een van de kamers:

O Bisschop Sonnius, die ten Bossche zyt

Uwe naeme is seer benyt

U rijck is van geender weerde

In hemelryck noch op eerde

Ghy eedt ons dagelicxs broot

Ons wijffs ende kynderen hebben groot noot

O heer, ghy die daer in den hemel zyt

Maeckt ons doch desen bisscop met zyn insettinge quyt

En laet ons in geen becoringhe vallen

Maaer verlost ons van de geschoren allen

In 1568 meende Alva deze ketterij en het verzet de kop te moeten indrukken met het verzwaren van de bestaande plakkaten. Hij gelastte de stad ‘s-Hertogenbosch onder meer: Dat in alle manieren de camere van Rhetorycke afgestelt en gans geaboleert word, als occassien en oirsaecken zijnde van alsulcke quaden ende schandalen als hier geschiet zijn. Toch zijn de kamers niet verdwenen want vanaf 1574 wordt in de archivalia weer melding van hen gemaakt. Ook na het roemruchte beleg van 1629 is Moyses Bosch nog actief, ondanks dat de hervormde kerkeraadsleden tegen deze lichtveerdige en onstichtbare zaken protesteerde. Zo nam zij in 1641 deel aan wedstrijd van de Vlissingse kamer waarvoor Moyses Bosch met het volgende hoogstaand literaire vers werd bedankt:

Den Bosch die brant

Boot ons de hant

Danck Broeders uyt Brabant

In 1684 volgde nog een uitnodiging vanuit Bleiswijk en in 1721 koopt men een huis in de Kerkstraat dat later bekend zal staan als de Retoriekamer en het straatje daarnaartoe het Rederijkersstraatje. Een mooie gelegenheid om hier te pleiten voor het herstel van deze naam voor het thans nog naamloze straatje.

Wanneer in het midden van de 18e eeuw huis en inboedel worden verkocht schijnt een einde te zijn gekomen aan een bestaan van ruim twee eeuwen. En, als we de Kaart van 1951 moeten geloven, leidde Moyses Bosch vanaf dat moment een sluimerend bestaan van zo’n 160 jaar. Want de kaart waarmee in 1951 Moyses Bosch werd heropgericht spreekt haast onnozel over een continuïteit die in 1915 door Roomsch Tooneel werd opgepakt.

Oprichting toneelvereniging

Aan het eind van de 19e eeuw was Brabant nog achtergebleven bij het noorden. Via kermissen e.d. maakte men kennis met het spektakeltoneel waartegen nogal aversie bestond van kerkelijke zijde. Amateurtoneel werd vooral in de wintermaanden gebezigd door harmonieën, fanfares en schutterijen. Binnen de stad waren drie gezelschappen actief waarvan o.a. de koninklijk erkende toneelvereniging Cecilia, opgericht in 1882.

Op zondag 10 oktober 1915 kwamen tien mannen bijeen in het café van de weduwe Mallant in de Sint Jansstraat 14 om te praten over de oprichting van een toneelvereniging. Johan Hammecher, Adriaan Ekels, Adriaan van den Berg en Johan Lucas waren de initiatiefnemers. Daarbij voegden zich Cor van den Dungen, Johan van Erp, Gerard Hooymans, Henri Lucas, Hub Mulders en Jan Mommersteeg. Jan Salfischberger was door militaire dienst verhinderd. Ik noem deze namen, zeker in dit verband, met ere. Bij de volgende bijeenkomst op 14 oktober voerden zij al de naam Roomsch Katholieke Toneelvereniging s-Hertogenbosch Toneel. Een ongemengde toneelvereniging voor rooms-katholieke mannen van boven de 18 jaar. Dat ongemengd spelen vond wellicht zijn oorsprong in de gedachte dat de RK geestelijkheid de groep dan wel zou erkennen want gemengd spelen was er in die dagen nog niet bij.
Vivaldi in Venetie.
Het eerste toneelstuk werd Vivaldi in Venetie op 20 april 1916 in het gebouw van de RK Werkliedenbond. De eerste jaren waren moeilijk. De toneelstukken waren dan wel goed bevonden, financieel waren ze een fiasco. De broodnodige Bisschoppelijke goedkeuring werd echter geweigerd. Op 14 januari 1918 gooide het bestuur daarom het roer geheel om. Vanaf nu mochten ook vrouwen deel gaan uitmaken, een voor die tijd revolutionair besluit. De naam werd omgezet naar Rooms toneel. Dit alles gebeurde mede op aanraden van dr.Sicking, conrector van het Stedelijk Gymnasium, een man met veel aanzien. Hij zorgde ook voor een geestelijk leidsman in de persoon van kapelaan Heezemans en bovendien gaf Bisschop Diepen toestemming tot gemengd spelen. Nu werden ook donateurs voor het eerst toegelaten. In die jaren werden ook de doelstellingen geformuleerd:

1. Bevordering van het goede toneel
2. Bestrijding van het slechte toneel
3. Geestelijke ontwikkeling van de leden

Te bereiken door:

1. Geven of doen geven van goede stukken
2. Propaganda voor goede stukken
3. Ontwikkeling van de leden in toneelspeelkunst en letterkunde.

De repetitieactiviteiten werden verlegd van cafe Malland naar de Plaats Roijaal. Het erelid Fyke Sybesma omschreef in 1925 bij gelegenheid van het 2e lustrum deze periode als volgt: Kon het er bij Mallant weleens ruw aan toegaan, nu was dit afgelopen. De nieuwe regisseur en vooral de sfeer van het vrouwelijk element werkte veredelend en beschavend.

nieuwe regisseur Kees Spierings
Na de volhardende voorzitter Hammecher, die helaas in 1921 al overleed, was het toch vooral Kees Spierings (tot 1965 toe) die als voorzitter en regisseur telkens weer het Rooms Toneel op niveau wist te houden. Andere grootheden waren Herman Moerkerk die Spierings als regisseur aan het gezelschap wist te verbinden. Tekenend is ook dat een beroepsacteur als Cor Hermus regelmatig meespeelde. In october 1925 wordt Chris Leblanc erbij gehaald die zich vooral op organisatorisch vlak zou begeven. In 1928 is onenigheid in het bestuur als gevolg van sterk gegroeide ledenaantal (40). Jan Grosfeld wordt als regisseur aangesteld en de rust keert weer.
Decors, kostuums en programmaboekjes, affiches, rekwisieten, alles werd in eigen beheer verzorgd. Vaak waren het winkelbedrijven die hierin steun gaven.

Als vaste toneellocatie gebruikte men in die jaren het Concertgebouw. In de jaren dertig (toen de zondagavonden niet meer te gebruiken waren) verkaste Roomsch Toneel naar het Casino dat vanaf dat moment een belangrijke rol zou blijven spelen. Vele bekende en minder bekende stukken werden door hen gespeeld soms onder leiding van een bekende regisseur zoals Marieken van Nimwegen, o.l.v. Albert van Dalsum in 1933. Groots was ook de opvoering in 1937 Gijsbrecht van Aemstel in het kader van het Vondeljaar.
Rooms toneel hield ook kermis- (in patronaat de Muntel) en carnavalsuitvoeringen (in patronaat Catrien) om door stichtelijke stukken het niveau op deze dagen wat op te vijzelen. Tot de oorlog kende Rooms Toneel een groeiend succes, mede als gevolg van de vergrote belangstelling voor toneel in Brabant.
Men trad niet alleen te ‘s-Hertogenbosch maar ook daarbuiten op (Wanssum, Dongen, Vlijmen, Waalwijk, Oss, Culemborg, en openluchttheater te Oisterwijk, Oosterhout). Op aanvraag bij afscheid van pastoors en jubilea van verengingen.

Grote namen uit die tijd waren Jo van Erp evenals Annie van Asperen.

Kulturkammer
In de oorlog maakte de Kulturkammer in 1942 ook aan de activiteiten van dit gezelschap een einde. De verplichte inschrijving werd gezien als meedoen met de bezetter. Het katholieke episcopaat verbood inschrijving waardoor bijna het gehele Brabantse toneelleven stil kwam te liggen. Toch bleef de groep bijeenkomsten houden in Reinier van Arkel waardoor de continuïteit werd gegarandeerd. In 1947 wordt Roomsch Toneel eindelijk officieel door de geestelijkheid erkend. Het toneelgezelschap gaat vanaf dan ook de regie van plechtige omgang voor haar rekening nemen onder leiding van Kees Spierings.

Intussen wordt Kees Spierings gepolst door Carlos van Lanckeren, griffier van de rederijkerskamer Jhesus met den Balsemblomme te Gent, om te bezien of Roomsch Toneel tot rederijkerskamer kan worden verheven. Dat was in België al sinds 1938 weer mogelijk. Het was gebaseerd op het recht dat de Soevereine Koninklijke Hoofdkamer van Rhetorica De Fonteine te Gent in 1448 van de Gentse Magistraat had ontvangen, door Keizer Maximiliaan van Oostenrijk was bevestigt en later door de Vlaamse overheid. Dat recht was in 1938 weer opgenomen.
De beide toneelverenigingen begonnen met uitwisselingen en daaruit ontstond een band. Bij de ontvangst te Gent in 1949 werd ook een contact met De Fonteine opgenomen. Tijdens die bijeenkomst uit burgemeester Loeff de wens om ook in Nederland een rederijkerskamer te vestigen ter bevordering van het amateurtoneel en het geven van een cultuurhistorische basis daaraan. De Fonteijne geeft ter bevestiging van het goede contact een legpenning. In 1952 dient een afvaardiging van Rooms Toneel: Kees Spierings (artistiek leider), Herman Bettonville (zakelijk leider) en Chris Le Blanc (penningmeester) en een afvaardiging van het stadsbestuur een officieel drieledig verzoek in dat inhield:.

1. Erkenning van Room Toneel tot Souvereine Rederijkerskamer met de naam Moyses Bosch. Op de volgende gronden

– Moyses Bosch was de laatste bestaande rederijkerskamer tot in de 18e eeuw te ‘s-Hertogenbosch

– Samengaan van religie en toneel zoals ook bij de rederijkers het geval was.

– Huidige activiteiten waarbij ook de verzorging van de jaarlijkse plechtigheid van Maria.

2 Goedkeuring van blazoen en devies ’n viergheyt groeiende (bloeiende was fout)

3 Instemming met de gekozen patrones Sint Agatha.

In aanwezigheid van vele prinsen, bestuurders e.d. wordt dit te Gent gehonoreerd en op 22 april 1951 komt een afvaardiging van De Fonteyne naar ‘s-Hertogenbosch en vindt de installatie officieel plaats in de bovenzaal van het stadhuis waarbij burgemeester Loeff als eerste Prince der Cameren wordt geïnstalleerd.
Moyes’ Bosch werd aangesteld als hoofdkamer in Noord-Brabant. Daarmee kan een gezelschap in Brabant dat meent aanspraak te kunnen maken op de titel rederijkerskamer een verzoek daartoe indienen bij deze kamer.

Toch was het in die gloriedagen niet zo goed gesteld met de groep. In dat jaar had de vereniging een tekort van 1.000 gulden. De repetitie-accommodatie op de Muntel werd niet positief ervaren en vele acteurs bleven vaak, zonder bericht van verhindering, weg. Men wist de draad op te pakken door o.a. een lening van 500 gulden te bedingen bij het Bisdom en de zaken weer op orde te brengen.

Een nieuw initiatief was in 1955 de jaarlijkse nieuwjaarswens die door de factor (officiële schrijver) op rijm wordt geschreven. Vanaf 1956 vormde de binnenplaats van het Kruithuis 17 jaar het decor van de openluchtspelen. In die jaren verzorgde de kamer ook lezingen met het toneelspel als onderwerp. Van 1962 tot en met 1973 organiseerde Moyses Bosch de befaamde declamatie voordrachtwedstrijden in Casino waar, nu bekende grote namen, optraden. Het verdween echter als gevolg van vermindering van de animo.

In 1972 moest het Kruithuis worden verlaten en werd het vervangen door een niet af te sluiten, volkomen ongeschikte zolderruimte aan de Havensingel. Pas in 1983 kwam aan de huisvestingsproblematiek een einde door de ingebruikname van het oude regentenhuis van het Groot Ziekengasthuis.